afhielpen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- af·hiel·pen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
afhelpen |
afhielpen
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afhelpen
- ...dat wij afhielpen.
- ...dat jullie afhielpen.
- ...dat zij afhielpen.
- ...dat wij afhielpen.