Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·hiel·pen

Werkwoord

vervoeging van
afhelpen

afhielpen

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afhelpen
    • ...dat wij afhielpen. 
    • ...dat jullie afhielpen. 
    • ...dat zij afhielpen.