Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·hiel·den

Werkwoord

vervoeging van
afhouden

afhielden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afhouden
    • ...dat wij afhielden. 
    • ...dat jullie afhielden. 
    • ...dat zij afhielden.