Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·haal·de

Werkwoord

vervoeging van
afhalen

afhaalde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afhalen
    • ... dat ik afhaalde. 
    • ... dat jij afhaalde. 
    • ... dat hij, zij, het afhaalde.