afbaden
- af·ba·den
vervoeging van |
---|
afbidden |
afbaden
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afbidden
- ...dat wij afbaden.
- ...dat jullie afbaden.
- ...dat zij afbaden.
- ...dat wij afbaden.
- Het woord afbaden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.