adoreerde
- ado·reer·de
vervoeging van |
---|
adoreren |
adoreerde
- enkelvoud verleden tijd van adoreren
- Ik adoreerde.
- Jij adoreerde.
- Hij, zij, het adoreerde.
- Ik adoreerde.
- ▸ Eenmaal thuis was hij echter de liefde zelve, die zijn vrouw en zoon adoreerde.[1]
- Het woord adoreerde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.