acongojarse
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
acongojarse |
acongojaba |
acongojado |
volledig |
acongojarse
- a·con·go·jar·se
- wederkerend
- van streek raken, bedroefd worden
- angstig worden, benauwd raken
- [1] afligirse
- [2] angustiarse