Nederlands

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
Woordafbreking
  • ach·ter·uit·wij·ke

Werkwoord

vervoeging van
achteruitwijken

achteruitwijke

  1. (in een bijzin) enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van achteruitwijken
    • ... dat men achteruitwijke.