• ac·cep·teer·de
vervoeging van
accepteren

accepteerde

  1. enkelvoud verleden tijd van accepteren
    • Ik accepteerde. 
    • Jij accepteerde. 
    • Hij, zij, het accepteerde. 
     Wat haar leven betreft accepteerde Meryem haar omstandigheden met hetzelfde soort onverstoorbaarheid en berusting als de onbeduidendheid van haar man, en uiteindelijk ook zijn dood.[1]
  1. Safae el Khannoussi
    “Oroppa” (2024), Uitgeverij Pluim op Wikipedia, ISBN 9789493339125