• Bekend sinds begin 14e eeuw. Via Oudfrans abonder afkomstig van het Latijnse werkwoord abundare "(= voor het oprapen liggen)" met het voorvoegsel ab-.[1]
vervoeging
onbepaalde wijs to  abound 
he/she/it  abounds 
verleden tijd  abounded 
voltooid
deelwoord
 abounded 
onvoltooid
deelwoord
 abounding 
gebiedende wijs  abound 

abound

  1. onovergankelijk in overvloed aanwezig zijn
  2. onovergankelijk overvloedig zijn, wemelen van
  1. abound, Online Etymology Dictionary