aartshertoginnen
- aarts·her·to·gin·nen
de aartshertoginnen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord aartshertogin
- ▸ Wij waren aartshertoginnen, onze moeder was de keizerin van Oostenrijk, dus gewoonte- en traditiegetrouw zouden onze kinderjaren onvermijdelijk worden bekort en zouden wij, meisjes nog, van huis worden gezonden om de echtgenote van een vreemdeling te worden.[1]
- Het woord aartshertoginnen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Victoria Holt“Bekentenissen van een koningin” (1968), Saga, ISBN 9788726484847