• aarts·her·to·gin·nen

de aartshertoginnenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord aartshertogin
     Wij waren aartshertoginnen, onze moeder was de keizerin van Oostenrijk, dus gewoonte- en traditiegetrouw zouden onze kinderjaren onvermijdelijk worden bekort en zouden wij, meisjes nog, van huis worden gezonden om de echtgenote van een vreemdeling te worden.[1]


  1. Victoria Holt
    “Bekentenissen van een koningin” (1968), Saga, ISBN 9788726484847