Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·we·zi·gen

Zelfstandig naamwoord

de aanwezigenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord aanwezige
     Alsof het zo was afgesproken, stapte Denise de kamer binnen op het moment dat zij alle aanwezigen kort had bekeken.[1]

Verwijzingen