• aan·wan·delt
vervoeging van
aanwandelen

aanwandelt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanwandelen
    • ... dat jij aanwandelt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanwandelen
    • ... dat hij aanwandelt.