Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·vuur·de

Werkwoord

vervoeging van
aanvuren

aanvuurde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aanvuren
    • ... dat ik aanvuurde. 
    • ... dat jij aanvuurde. 
    • ... dat hij, zij, het aanvuurde. 

Gangbaarheid