Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·stort

Werkwoord

vervoeging van
aanstorten

aanstort

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanstorten
    • ... dat ik aanstort. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanstorten
    • ... dat jij aanstort. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanstorten
    • ... dat hij aanstort. 

Gangbaarheid

42 % van de Nederlanders;
35 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be