Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·plempt

Werkwoord

vervoeging van
aanplempen

aanplempt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanplempen
    • ... dat jij aanplempt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanplempen
    • ... dat hij aanplempt. 

Gangbaarheid