Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·pees·de

Werkwoord

vervoeging van
aanpezen

aanpeesde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aanpezen
    • ... dat ik aanpeesde. 
    • ... dat jij aanpeesde. 
    • ... dat hij, zij, het aanpeesde. 

Gangbaarheid