Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·kijk

Werkwoord

vervoeging van
aankijken

aankijk

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aankijken
    • ... dat ik aankijk. 
     Ze weten dat ik ze aankijk.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen