• aan·kaart
vervoeging van
aankaarten

aankaart

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aankaarten
    • ... dat ik aankaart. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aankaarten
    • ... dat jij aankaart. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aankaarten
    • ... dat hij aankaart.