aanhobbel
- aan·hob·bel
vervoeging van |
---|
aanhobbelen |
aanhobbel
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanhobbelen
- ... dat ik aanhobbel.
- Het woord 'aanhobbel' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanhobbel" herkend door:
34 % | van de Nederlanders; |
24 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be