• aan·hob·bel
vervoeging van
aanhobbelen

aanhobbel

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanhobbelen
    • ... dat ik aanhobbel. 
34 % van de Nederlanders;
24 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be