aanhield
- aan·hield
vervoeging van |
---|
aanhouden |
aanhield
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aanhouden
- ... dat ik aanhield.
- ... dat jij aanhield.
- ... dat hij, zij, het aanhield.
- ... dat ik aanhield.
- ▸ Ze was een menselijke bulldozer die een rechte lijn aanhield.[1]
- Het woord aanhield staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.