Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·floep·te

Werkwoord

vervoeging van
aanfloepen

aanfloepte

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aanfloepen
    • ... dat ik aanfloepte. 
    • ... dat jij aanfloepte. 
    • ... dat hij, zij, het aanfloepte. 

Gangbaarheid