aaneenplaatsten
- aan·een·plaats·ten
vervoeging van |
---|
aaneenplaatsen |
aaneenplaatsten
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van aaneenplaatsen
- ...dat wij aaneenplaatsten.
- ...dat jullie aaneenplaatsten.
- ...dat zij aaneenplaatsten.
- ...dat wij aaneenplaatsten.
- Het woord 'aaneenplaatsten' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.