• aan·een·kluis·ter·de
vervoeging van
aaneenkluisteren

aaneenkluisterde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aaneenkluisteren
    • ... dat ik aaneenkluisterde. 
    • ... dat jij aaneenkluisterde. 
    • ... dat hij, zij, het aaneenkluisterde.