Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·een·bleef

Werkwoord

vervoeging van
aaneenblijven

aaneenbleef

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aaneenblijven
    • ... dat ik aaneenbleef. 
    • ... dat jij aaneenbleef. 
    • ... dat hij, zij, het aaneenbleef. 

Gangbaarheid