aanbevele
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- aan·be·ve·le
Woordherkomst en -opbouw
- aanbevelen ww met de uitgang -e
Werkwoord
vervoeging van |
---|
aanbevelen |
aanbevele
- (in een bijzin) enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van aanbevelen
- ... dat men aanbevele.