Pennsylvania-Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • Sunn·daa·ge

Zelfstandig naamwoord

Sunndaage

  1. mannelijk meervoud van Sunndaag
    «In de Karriche dauert der Advent vier Sunndaage
    In de kerken duurt de Advent vier zondagen.
Opmerkingen