• Oer·doe

het Oerdoeo

  1. verouderde spelling of vorm van Urdu tot 1996, als toegelaten variant (1955-1996)
     Gegrom van dreiging of welbehagen: het beangstigde den derwisj allerminst. Integendeel, in volmaakte kalmte en door korte sneedjes met het mes, alsof hij den naad van een kleed los tornde, ging hij voort zijn afkeerwekkend werk te doen, terwijl hij den tijger tegenover hem slechts nu en dan, zonder stemverheffing, maar met onmiskenbaar krachtbewustzijn, toesprak in een taal, welke Oerdoe leek.[1]
  1.   Weblink bron
    Maurits Wagenvoort
    De gevilde aap : Indische Schets, Luctor et emergo, Den Haag in: De Nieuwe Gids., jrg. 27 nr. 3 (maart 1912), p. 452 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren