• IPA: \i.e\, [ie̞]

  1. huis
    «に来てよ!。»
    Kom naar binnen! (Letterlijk: Kom in het huis!)
  2. familie
  • IPA: [ɯ̟ᵝt͡ɕi]

  1. huis
  1. 家族 familie
  2. 家庭 huishouden, familie
  3. 家具 meubels
  4. 家事 huishoudelijk werk
  5. 家屋 gebouw
  6. 家主 huisbaas
  7. 家内 mijn vrouw