• IPA: \hai.ɾɯ\

入る

  1. onovergankelijk binnenkomen, binnengaan
    «お入りください。»
    Komt u binnen.
  1. 入れる

入る

  1. wordt alleen in vaste uitdrukkingen gebruikt waar het het begrip van 'ingaan' uitdrukt.
  1. 気に入る tevreden zijn om
  2. 押し入る inbreken
  3. 恐れ入る dankbaar zijn, verbaasd zijn
  4. 立ち入る betreden
  5. 聞き入る aandachtig luisteren naar
  6. 付け入る in slaap vallen
  7. 寝入る profiteren van
  8. 手に入る verkrijgen
  1. いる zijn, bestaan
  2. 居る zijn, bestaan
  3. 要る nodig hebben