• IPA: \ɕi.go.to\, [ɕiɡo̞to̞]

仕事

  1. werk
    «すぐ仕事始めよう。»
    We beginnen dadelijk met het werk.
  2. beroep, baan
    «お仕事は何をなさってるんですか。»
    Wat doet u van beroep?