ᨀᨙ

  1. maakt van een naamwoord een werkwoord dat een bezit uitdrukt: iets hebben, bezitten, met iets zijn
    «ᨆᨊᨘᨆᨊᨘ -> ᨀᨙᨆᨊᨘᨆᨊᨘ»
    vogels -> vogels bezitten.
  • Latijnse transcriptie: ké