stamtijd
praesens aoristus perfectum futurum
actief γιγνώσκω ἔγνων ἔγνωκα γνώσομαι
med/pass. ἐγνώσθην ἔγνωσμαι

γιγνώσκω

  1. weten
  2. kennen
  3. bemerken, gewaarworden
  4. gemeenschap hebben