Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sul
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sul sullen
verkleinwoord sulletje sulletjes

Zelfstandig naamwoord

[A] de sulm

  1. (informeel) een wat dommig, traag persoon
    • Wat een sul is dat toch. 
  2. (informeel) iemand die goedgelovig en daardoor wat naïef is, of die alles maar goedvindt en tolereert
Afgeleide begrippen

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als werkwoord

Werkwoord

vervoeging van
sullen

[A] sul

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sullen
    • Ik sul. 
  2. gebiedende wijs van sullen
    • Sul! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sullen
    • Sul je? 

[B] de sulv / m

  1. (gereedschap) bepaald soort bijl met een gebogen, breder wordend blad dat haaks op de steel is vastgemaakt
Synoniemen
Hyperoniemen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen