• zwol
vervoeging van
zwellen

zwol

  1. enkelvoud verleden tijd van zwellen
    • Ik zwol. 
    • Jij zwol. 
    • Hij, zij, het zwol. 
     Ik ben terug, dacht Rebecca, en haar borst zwol toen ze alles in één keer probeerde op te snuiven.[1]
     Iets scherps zwol op in haar keel.[1]


  1. 1,0 1,1
    Amanda Block
    “De verloren verteller” (2021), The house of books, ISBN 9789044363647