Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zwir·relt

Werkwoord

vervoeging van
zwirrelen

zwirrelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwirrelen
    • Jij zwirrelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwirrelen
    • Hij zwirrelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van zwirrelen
    • Zwirrelt!