zwempartijtje
- zwem·par·tij·tje
het zwempartijtje o
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord zwempartij
- ▸ Verrukkelijke dagen waren het daar op het eiland - de warme zon op mijn huid, de prikkelende geur van jasmijn en hibiscus; het zacht ruisende geluid van de blauwe Middellandse Zee op de stranden van het eiland; lange, dromerige dagen van lui in de boot liggen na een zwempartijtje, zitten rond de hangmat waarin moeder zachtjes wiegde en kijken naar Francine, die in de studio bezig was als we bezoekers hadden.[1]
- Het woord zwempartijtje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Victoria Holt“De Engelse gouvernante” (1981), Saga, ISBN 9788726484823