• zwem·kaart·je

het zwemkaartjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord zwemkaart
     "Ik bracht er regelmatig de zomervakanties door, ik weet nog dat ik van mijn oom en tante geld meekreeg voor een zwemkaartje.[1]


  1. Annemarie Kruiper
    “Gewoonweg schitterend Wandelingen en ontmoetingen op het Pieterpad” (2023), AM Books, ISBN 9789090369914