• zweet·drup·pel·tjes

dezweetdruppeltjesmv

  1. verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord zweetdruppel
     Het stootte me af - dat haar, die kleine zweetdruppeltjes, dat broodmagere.[1]
     "t Heeft heel wat zweetdruppeltjes, 'n bevroren oor en inwendige vloekjes gekost om daar te komen.[2]
  1. “Schildpadden tot in het oneindige” (2017), Gottmer op Wikipedia, ISBN 9789025768652
  2. Jessica Merkens
    “Op eigen houtje” (2023), Ambo/Anthos uitgevers op Wikipedia, ISBN 9789026360930