zobi m

  1. (spreektaal) lul, pik [1]

zobi

  1. (spreektaal) écht niet! dikke lul!
    «Tu crois que j’vais faire de la lèche au prof pour qu’il remonte ma note? Zobi
    Denk je dat ik ga slijmen bij de leraar zodat hij mijn punt verhoogt? Echt niet! [1]