zeilderde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zeil·der·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
zeilderen |
zeilderde
- enkelvoud verleden tijd van zeilderen
- Ik zeilderde.
- Jij zeilderde.
- Hij, zij, het zeilderde.
- Ik zeilderde.
vervoeging van |
---|
zeilderen |
zeilderde