zag weder
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zag we·der
Werkwoord
vervoeging van |
---|
wederzien |
zag weder
- enkelvoud verleden tijd van wederzien
- Ik zag weder.
- Jij zag weder.
- Hij, zij, het zag weder.
- Ik zag weder.
vervoeging van |
---|
wederzien |
zag weder