zabbelde af
- Geluid: zabbelde af (hulp, bestand)
- zab·bel·de af
vervoeging van |
---|
afzabbelen |
zabbelde af
- enkelvoud verleden tijd van afzabbelen
- Ik zabbelde af.
- Jij zabbelde af.
- Hij, zij, het zabbelde af.
- Ik zabbelde af.
vervoeging van |
---|
afzabbelen |
zabbelde af