Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wor·telt

Werkwoord

vervoeging van
wortelen

wortelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wortelen
    • Jij wortelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wortelen
    • Hij wortelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van wortelen
    • Wortelt!