Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wor·stel

Werkwoord

vervoeging van
worstelen

worstel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van worstelen
    • Ik worstel. 
  2. gebiedende wijs van worstelen
    • Worstel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van worstelen
    • Worstel je?