winteren/vervoeging
vervoeging van het werkwoord winteren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | |||||||||
het | wintert | het | winterde | het | zal winteren | ||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
winterend | heeft gewinterd | winter | wintere |