wegtrok
- weg·trok
vervoeging van |
---|
wegtrekken |
wegtrok
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van wegtrekken
- ... dat ik wegtrok.
- ... dat jij wegtrok.
- ... dat hij, zij, het wegtrok.
- ... dat ik wegtrok.
- Het woord wegtrok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.