Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • we·der·voer·de

Werkwoord

vervoeging van
wedervoeren

wedervoerde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van wedervoeren
    • ... dat ik wedervoerde. 
    • ... dat jij wedervoerde. 
    • ... dat hij, zij, het wedervoerde.