wederlegde
- Geluid: wederlegde (hulp, bestand)
- we·der·leg·de
vervoeging van |
---|
wederleggen |
wederlegde
- enkelvoud verleden tijd van wederleggen
- Ik wederlegde.
- Jij wederlegde.
- Hij, zij, het wederlegde.
- Ik wederlegde.
- verbogen vorm van wederlegd, voltooid deelwoord van wederleggen