wantrouw
- wan·trouw
vervoeging van |
---|
wantrouwen |
wantrouw
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wantrouwen
- Ik wantrouw.
- gebiedende wijs van wantrouwen
- Wantrouw!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wantrouwen
- Wantrouw je?