• wan·trouw
vervoeging van
wantrouwen

wantrouw

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wantrouwen
    • Ik wantrouw. 
  2. gebiedende wijs van wantrouwen
    • Wantrouw! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wantrouwen
    • Wantrouw je?