vooruitga
- voor·uit·ga
vervoeging van |
---|
vooruitgaan |
vooruitga
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vooruitgaan
- ... dat ik vooruitga.
vervoeging van |
---|
vooruitgaan |
vooruitga
- (in een bijzin) enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van vooruitgaan
- ... dat men vooruitga.