• voor·uit·ga
vervoeging van
vooruitgaan

vooruitga

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vooruitgaan
    • ... dat ik vooruitga. 
vervoeging van
vooruitgaan

vooruitga

  1. (in een bijzin) enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van vooruitgaan
    • ... dat men vooruitga.